Wendy Margaret Hiller (15 augustus 1912 – 14 mei 2003) was een Engelse film en toneelactrice die een gevarieerde acteer carrière van bijna 60 jaar had. Hiller werd geboren in Bramhall, Cheshire, de dochter van Frank Watkin Hiller, een katoenfabrikant uit Manchester, en Marie Stone. Ze werd opgeleid aan de Winceby House School en op 18-jarige leeftijd trad ze toe tot de Manchester Repertory Company, waarvoor ze enkele jaren acteerde en stage-managede. Ze vond voor het eerst succes als sloppenwijkbewoner Sally Hardcastle in de toneelversie van Love on the Dole in 1934. Het stuk was een enorm succes en toerde langs de regionale podia van Groot-Brittannië, waaronder Hiller’s West End-debuut in 1935 in het Garrick Theatre. De enorme populariteit van Love on the Dole bracht de productie in 1936 naar New York. Ondanks vele opmerkelijke filmprestaties koos Hiller ervoor om vooral toneelactrice te blijven. Op aandringen van Shaw speelde ze in Pygmalion (1938). Deze prestatie leverde Hiller haar eerste Oscarnominatie op, een primeur voor een Britse actrice in een Britse film, en werd een van haar best herinnerde rollen. Hiller volgde dit succes op met een andere Shaw-bewerking, Major Barbara (1941), The Life and Death of Colonel Blimp (1943), I Know Where I’m Going! (1945), een andere klassieker van de Britse cinema. Ondanks haar vroege filmsucces en aanbiedingen uit Hollywood, keerde ze na 1945 fulltime terug op het podium en accepteerde slechts af en toe filmrollen. Met haar terugkeer naar de film in de jaren 1950, in Outcast of the Islands (1952), Sailor of the King (1953), Something of Value (1957). Ze won in 1959 de Oscar voor Beste Vrouwelijke Bijrol voor de film Separate Tables (1958) als eenzame hotelmanager en minnares van Burt Lancaster. Ze ontving een BAFTA-nominatie als Beste Vrouwelijke Bijrol voor haar vertolking van de dominante, bezitterige moeder in Sons and Lovers (1960). Ze hernam haar Londense toneelrol in de Southern Gothic Toys in the Attic (1963), wat haar een Golden Globe nominatie opleverde. Hiller kreeg een derde Oscarnominatie voor haar rol als de eenvoudige, ongeraffineerde maar waardige Lady Alice More, in A Man for All Seasons (1966). Haar rol in Murder on the Orient Express (1974), won haar internationale bekendheid en de Evening Standard British Film Award als beste actrice. Andere opmerkelijke rollen waren in Voyage of the Damned (1976), The Elephant Man (1980) , The Lonely Passion of Judith Hearne (1987). In de vroege jaren 1940 verhuisden Hiller en echtgenoot Ronald Gow naar Beaconsfield, Buckinghamshire, waar ze twee kinderen grootbrachten. Ronald Gow overleed in 1993, maar Hiller bleef tot haar dood tien jaar later in hun huis wonen. Ondanks een drukke professionele carrière, nam ze haar hele leven voortdurend een actieve interesse in aspirant-jonge acteurs door lokale amateur dramaverenigingen te ondersteunen, en was ze tot haar dood president van de Chiltern Shakespeare Company. Door haar chronische gezondheidsproblemen moest ze in 1992 definitief stoppen met acteren. Ze bracht het laatste decennium van haar leven door in rustig pensioen in haar huis in Beaconsfield, waar ze op 90-jarige leeftijd stierf aan natuurlijke oorzaken.
