Joan Crawford, geboren als Lucille Fay LeSueur, ( 23 maart 1904 – 10 mei 1977) was een Amerikaans actrice. Crawford werd als derde en laatste kind van de uit Tennessee afkomstige Thomas E. LeSueur (1868-1938) en Anna Bell Johnson (1884-1958) geboren. Ze had een oudere zus, Daisy LeSueur, die op jonge leeftijd stierf. Hal LeSueur, haar oudere broer, was aan het einde van de jaren 30 en begin jaren 40 van de 20e eeuw ook werkzaam als acteur. Ondanks de Franse achternaam, was de familie bijna volledig van Engelse afkomst. Verre grootouders waren Franse Hugenoten die aan het begin van de 18e eeuw immigreerden van Londen naar Virginia. Hier leefden ze al menige generaties. Vader LeSueur verliet het gezin rond de geboorte van Crawford en keerde nooit meer terug. Een verbitterde Anna Bell Johnson verhuisde met haar kinderen naar Lawton. Hier trouwde ze met Henry J. Cassin, de eigenaar van een theater waar vaudeville optredens plaatsvonden. In deze jaren ging Crawford door het leven onder de naam Billie Cassin. Ze was dol op de stukken die werden opgevoerd in haar stiefvaders theater en ze werd door hem aangemoedigd om ook te gaan dansen, haar grote passie. Al snel begon Crawford, net zoals de showgirls in de stukken van haar stiefvader, haar eigen kostuums te maken en schreef ze ook haar eigen stukken, die ze vervolgens met vrienden uit de buurt opvoerde. Haar droom als danseres viel in duigen toen ze in de scherven van een gebroken melkfles stapte, terwijl ze probeerde te ontsnappen aan haar pianolessen om met haar vrienden te gaan spelen. Ze was anderhalf jaar lang niet in staat om naar school te gaan. Na drie operaties aan haar voet was ze hersteld en kon ze na een lange periode uiteindelijk weer lopen en dansen. Rond haar elfde jaar werd haar stiefvader Cassin betrapt Crawford te hebben misbruikt en de familie verhuisde in 1916 naar Kansas City. Hier runden Anna en Cassin kort een slechtlopend hotel. Niet veel later werd Crawford van de basisschool overgeplaatst naar een katholieke kostschool, St. Agnes. Kort daarna gingen Anna en Cassin uit elkaar en ging Anna noodgedwongen in een wasserij werken om geld te verdienen. Anna kon het lesgeld niet meer opbrengen en Crawford werd gedwongen mee te werken om op school te kunnen blijven. Zowel Anna als Cassin gaven de jonge Crawford de schuld van hun scheiding. Crawfords seksuele relatie met haar stiefvader was volgens hen de oorzaak van de scheiding en hierom heeft Anna haar dochter haar verdere leven veracht. Na haar verblijf op de kostschool, werd Crawford aangenomen op de Rockingham Academy. Werd er op haar vorige school al op haar neergekeken, op de Rockingham Academy werd ze nog afschuwelijker behandeld. Tijdens haar opleiding werd ze zéér verwaarloosd door het lerarenkorps. Ze droegen de 15-jarige Crawford meer klusjes op dan dat ze haar lesgaven. Tijdens de weekenden thuis, werd ze ook niet hartelijk ontvangen. Haar moeder trouwde met Mr. Hough en ze was zo bang dat Crawford ook met hem een seksuele relatie zou krijgen, dat ze haar dwong het huis voorgoed te verlaten. In 1922 werd Crawford aangenomen op het Stephens College in Columbia. Opnieuw was ze een student die hard moest werken om de lessen te mogen volgen. Vanuit academisch oogpunt was ze niet voldoende geschoold om te worden toegelaten, maar met behulp van haar vroegere directeur lukte het Crawford toch. Ze stopte echter al na één semester, omdat ze meer tijd besteedde aan werken en feesten dan aan haar studie. Al snel keerde ze terug naar Kansas City. De jonge Crawford hield zich in deze periode vooral bezig met feesten. Ze ging vaak mee met mannen en probeerde zo veel mogelijk de aandacht te krijgen, die ze in haar jeugd niet had gehad. Dit veranderde toen ze Ray Sterling ontmoette. Crawford werd verliefd op hem en de twee kregen een relatie. De welgemanierde en intelligente Sterling had een goede invloed op Crawford. Hij raadde haar aan meer uit het leven te halen dan haar dagen feestend door te brengen. Sterling wordt gezien als Crawfords eerste echtgenoot. Zekerheid hierover is er echter niet. Sterling bleek homoseksueel te zijn en nadat Crawford hierachter kwam, begon zij te experimenteren met vrouwen. Nadat ze in 1923 enkele maanden werkzaam was in een grootwarenhuis, deed ze auditie als danseres voor een rondreizende show van Katherine Emerine. Ze kreeg de baan, maar nadat de show al na een paar weken werd afgelast, keerde Crawford terug naar Kansas City. Ze werd gebeld door Emerine vanuit Chicago, die haar vroeg om haar in Chicago te komen opzoeken. Crawford nam onmiddellijk de trein naar Chicago, maar toen ze hier aankwam, ontdekte ze dat Emerine de stad had verlaten. Ze besloot om Emerines agent Ernie Young te bezoeken. Hij nam Crawford aan en zorgde ervoor dat zij rollen kreeg in verschillende revues in Oklahoma City. Later werd bekend, dat ze tot in de late uren gedwongen werd zakenmannen te “vermaken”. Ook zijn er geruchten, dat ze in deze periode gearresteerd werd, omdat ze illegaal werkzaam zou zijn in de prostitutie. Toen ze voor een show in Detroit was, werd ze opgemerkt door de New Yorkse producent J.J. Schubert. Hij gaf haar een rol in zijn toneelstuk Innocent Eyes, die in première ging in maart 1924. Crawford ging nu opnieuw door het leven als “Lucille LeSueur” en was in dit jaar vooral te zien in de stukken Eyes en The Passing Show of 1924. In de late uren werkte ze als danseres in de Club Richman. In december 1924 werd ze door Harry Rapf, een belangrijke producent van Metro-Goldwyn-Mayer, gevraagd voor een screentest, nadat hij haar had gezien in The Passing Show of 1924. Hoewel ze in eerste instantie geen indruk had gemaakt, regelde de manager van The Passing Show of 1924 bij MGM nog een auditie voor Crawford. Toen ze tijdens de Kerstmis van 1924 haar vakantie in Kansas City doorbracht, kreeg ze een telefoontje, dat haar tweede auditie een groot succes was en dat ze zo snel mogelijk naar Hollywood moest komen. Op 1 januari 1925 nam ze de trein naar Hollywood. Hoewel ze na haar aankomst in Hollywood onmiddellijk een filmcontract kreeg, had Crawford moeite een rol te bemachtigen. Ze ontdekte dat de studio haar contract al na 6 maanden kon verbreken. Daarom besloot ze te leren acteren om zodoende een betere kans te maken om een rol te krijgen. Tot dat moment was het dansen haar enige ambitie geweest, maar ze realiseerde zich dat ze hiermee niet kon doorbreken. Ze begon rond te hangen op sets om acteurs te zien werken en vroeg haar mentoren Harry Rapf en Paul Bern om advies voor haar carrière. Ze leerde hoe ze op de juiste manier moest poseren voor foto’s en hoe ze zich zo aantrekkelijk mogelijk kon opmaken. Ze verscheen in befaamde restaurants en nachtclubs en won verschillende danscompetities. Het lukte Crawford om opgemerkt te worden door de pers. Naast haar sociale verschijningen in het openbaar, groeide Crawford toch uit tot een bekende danseres. Door haar carrière als danseres werd ze opgemerkt door Michael Cudahy. De twee werden danspartners en kregen al snel een relatie. Door hun verschillende afkomst bleef deze echter niet lang bestaan. Rond deze periode bloeide wel een levenslange vriendschap met William Haines op. Haines raadde LeSueur aan om sociale contacten te leggen met mensen die bij MGM aanzien hadden, waaronder Irving Thalberg, Louis B. Mayer en cameraman Johnny Arnold. Arnold raakte gefascineerd door Crawfords unieke gezicht en begon haar professioneel te fotograferen. Al het harde werk zorgde voor resultaat. In februari 1925 werd ze de invalster van Norma Shearer voor de film Lady of the Night. Naar eigen zeggen behandelde Shearer haar verschrikkelijk en negeerde ze haar het grootste gedeelte van de tijd waarin werd gefilmd. De twee groeiden uit tot grote rivalen. Niet veel later was ze opnieuw tegenover Shearer te zien in Pretty Ladies. Het is de enige film waarin ze genoemd staat als “Lucille LeSueur”. Vlak hierna werd namelijk haar naam veranderd, omdat Mayer vond dat haar naam té veel klonk als “sewer” (riool). Mayer organiseerde een wedstrijd in een tijdschrift. De beste ingezonden naam zou de nieuwe naam van Crawford worden. Het resultaat was “Joan Arden”, maar omdat deze naam al in gebruik was, werd het de tweede keuze: “Joan Crawford”. Crawford moest in het begin heel erg wennen aan haar achternaam, omdat het haar deed denken aan “Crawfish”. Na enkele bijrollen onder de naam “Joan Crawford” te hebben gehad, was ze in november 1925 te zien in de voor kindster Jackie Coogan gecreëerde film Old Clothes. Het was de eerste hoofdrol van Crawford. Ze werd in deze film echt als actrice gezien. Dit leidde tot een hoofdrol in Sally, Irene and Mary. Deze film werd een succes en Crawford had voor het eerst het gevoel dat er voor haar toekomst zat in een carrière als actrice. Ondanks het succes van Sally, Irene and Mary zorgde dit niet voor een echte grote doorbraak, waardoor Crawford nog steeds gedwongen was alle aangeboden rollen te accepteren. Haar volgende film The Boob (1926) flopte enorm en ook Crawford heeft er zelf nooit positief over gesproken. Hoewel 1926 geen topjaar was voor Crawford vanuit cinematisch opzicht, zag Mayer haar inzet en vastberadenheid en verhoogde daarom haar salaris naar $250 per week. Ze besloot een nieuw appartement en een auto te kopen. Ze bracht haar moeder en haar broer op de hoogte van haar succes en deze hebben de rest van hun leven geprobeerd hier misbruik van te maken. Ook al werd Crawford slecht door hen behandeld, ze bleef hen wel financieel bijstaan tot aan hun dood. In 1927 kreeg ze voor het eerst lof van de critici, toen ze tegenover Owen Moore te zien was in The Taxi Dancer. Ze werd vanwege haar acteren in deze film vergeleken met de legendarische actrice Clara Bow en werd uitgeroepen tot het volgende “It”-meisje. Nog in hetzelfde jaar was ze tegenover Lon Chaney te zien in The Unknown. Crawford bewees zichzelf opnieuw als serieuze actrice. Ze vertelde ontzettend veel van Chaney te hebben geleerd. Na deze film wist ze voor het eerst zeker dat ze een “echte actrice” wilde worden. Omdat The Unknown een groot succes werd en Crawford veel waardering kreeg voor haar vertolking in de film, besloot de studio haar tegenover John Gilbert te casten in Twelve Miles Out (1927). Gilbert zat op dat moment op het hoogtepunt van zijn carrière en had een relatie met Greta Garbo. Hoewel hij hierdoor tijdens het filmen meerdere malen werd afgeleid, werd deze film toch een groot succes. Crawford was in verscheidene succesvolle romantische films te zien en ontmoette vlak voor het begin van het filmen van Rose-Marie (1928) acteur Douglas Fairbanks Jr. Ze werd hals over de kop verliefd op de zoon van Douglas Fairbanks en zij zouden uiteindelijk in 1929 trouwen. In 1928 was ze te zien in Our Dancing Daughters. De film was eigenlijk geschreven voor Clara Bow, maar nadat zij de rol afwees, greep Crawford haar kans onmiddellijk. Crawford kreeg de kans haar danstalenten te tonen in de film. De film werd een enorm succes en maakte van Crawford een grote filmster. Ze kreeg er talloze fans bij en haar salaris werd verdubbeld. Als gevolg van het succes was ze in 1929 te zien in het vervolg Our Modern Maidens. Nadat de stomme film in 1929 verleden tijd was, besloot Crawford niet alleen serieuze rollen op zich te nemen, maar uit te groeien tot een veelzijdige, volwassen actrice. Dit deed ze met de hulp van haar man Fairbanks. Paid (1930) was haar eerste film in deze nieuwe fase. In 1931 werd Crawford voor het eerst tegenover Clark Gable gecast in Dance, Fools, Dance. Omdat tijdens het maken van deze romantische film de chemie tussen de acteurs verbazend groot was, werd de film een enorm succes. Ze werden al snel weer samen gecast in de film Laughing Sinners (1931). Tijdens de opname van Possessed kreeg Crawford een affaire met Gable, die al snel beëindigd werd, omdat Louis B. Mayer dit aan de acteur opdroeg. Crawford en Gable bleven elkaar in het geheim zien. Crawford onderging in 1932 opnieuw een make-over. Ze verloor haar babyvet en transformeerde in een goed uitziende volwassen vrouw. In hetzelfde jaar werd nog weer eens bewezen dat ze een echte ster was, toen ze gecast werd voor de film Grand Hotel. De film bestond uit een cast met enkel grote sterren, waaronder Greta Garbo, John Barrymore, Lionel Barrymore en Wallace Beery. Crawford bewees dat ze zichzelf ook goed op de voorgrond kon plaatsen in een film met andere populaire acteurs. In hetzelfde jaar begon haar huwelijk met Fairbanks te verslechteren, aangezien het moeilijk was haar affaire met Gable te verbergen. In 1933 vroeg Crawford een scheiding aan. Op de set van de film Today We Live (1933) leerde ze Franchot Tone kennen. Ze werden verliefd en kregen een relatie. Haar tegenspelers in haar volgende film Dancing Lady waren zowel Tone als Gable. Ze had tijdens het maken van deze film met beide acteurs een (seksuele) relatie. Ze was in de periode 1933-1936 meerdere malen te zien tegenover Gable en Tone. Uiteindelijk trouwde ze met Tone in 1935, ondanks het feit dat ze op dat moment al niet meer goed met elkaar overweg konden. Crawford was als actrice bekender dan haar man en hij kon hier niet goed mee omgaan. Crawford was in talloze films van MGM te zien en kreeg de bijnaam “The queen of MGM” (de koningin van MGM). Ze stond bekend om haar gevoel voor mode en glamour, maar toen ze deze uitstraling begon te verliezen, moest Crawford bewijzen dat ze meer was dan enkel een gezicht. Ze kreeg in 1936 meerdere keren negatieve kritieken voor haar acteerprestaties. Desondanks werd ze niet veel later uitgeroepen tot de “Queen of Movies” (Koningin van de film). In 1937 was Crawford te zien in The Last of Mrs. Cheyney. Het zou haar laatste succesvolle film bij MGM zijn totdat in 1939 The Women werd uitgebracht. Crawford had namelijk huwelijksproblemen en was met haar gedachten niet bij het acteren. Crawfords contract bij de studio was niet meer zeker en de tijdschriften omschreven Crawford als “Box Office Poison”. De term hield in dat een film met Crawford hoogstwaarschijnlijk een flop zou worden. Andere acteurs die deze titel kregen, waren Katharine Hepburn, Greta Garbo, Marlene Dietrich, Mae West en Fred Astaire. Tijdens het maken van Mannequin (1937) kreeg Crawford een affaire met tegenspeler Spencer Tracy. Ook Tracy was ongelukkig getrouwd. De affaire duurde echter niet lang, omdat Crawford voortdurend bleef klagen over Tracy’s drankprobleem. Crawford vond dat de studio haar scripts van steeds minder niveau gaf. Ze hoopte dat The Shining Hour (1938) haar van de ondergang zou redden, maar ook deze film werd een flop. Crawford zag dat de studio Greta Garbo en Norma Shearer al had ontslagen en ging wanhopig op zoek naar een goede rol. Op 11 april 1939 scheidde Crawford van Tone. Crawford kreeg de rol van Scarlett O’Hara aangeboden in Gone with the Wind, maar omdat ze wist dat oorlogsfilms bij het publiek niet populair waren, sloeg ze de rol af. De rol ging uiteindelijk naar Vivien Leigh. Ondertussen was regisseur George Cukor bezig met het plannen van een verfilming van het populaire Broadway toneelstuk The Women. Crawford kreeg de rol van Crystal Allen en was tegenover rivale Norma Shearer en vriendin Rosalind Russell te zien. Crawford kreeg voor het eerst in een lange periode weer lof van de critici. Omdat Crawford terug leek te komen en Gable succesvol was in de film Gone with the Wind, besloot de studio ze opnieuw tegenover elkaar te casten. In 1940 waren ze samen te zien in Strange Cargo. De film werd haar achtste en laatste film met Gable en ook deze werd weer een groot succes. Crawford kreeg opnieuw positieve kritieken. Crawford was nog in een paar succesvolle films van Cukor te zien na Strange Cargo, waaronder A Woman’s Face, die in 1941 werd uitgebracht. A Woman’s Face bleek echter Crawfords laatste film bij MGM te zijn met een hoog kwaliteitsgehalte. In 1942 was ze te zien in They All Kissed the Bride. Ze verving Carole Lombard, die tijdens het maken van de film was omgekomen bij een vliegtuigongeluk. Ook ontmoette ze in dit jaar Phillip Terry, een acteur die voornamelijk in B-films te zien was. Ze trouwde met hem op 21 juli 1942. Samen met hem adopteerde ze in 1943 een meisje, dat ze Christina Crawford noemde. Het is niet zeker of Crawford onvruchtbaar was of niet. Ze vertelde zelf dat ze geen kinderen kon krijgen en meerdere keren een miskraam heeft gehad. Ondertussen maakte ze voor de studio de films Reunion in France (1942) en Above Suspicion (1943). Beide films werden slecht ontvangen. Het is onduidelijk of MGM de actrice geen filmrollen meer aanbood of dat Crawford de studio had gevraagd haar contract te beëindigen, maar in juni 1943 werd haar contract na 18 jaar verbroken. Drie dagen nadat haar contract bij MGM werd beëindigd, tekende ze een contract bij Warner Bros Studios. Haar salaris bij MGM was drie keer zo hoog geweest, maar dit maakte Crawford niet veel uit. Het duurde echter niet lang voordat Warner Brothers haar dreigde te schorsen. Ze had namelijk al drie filmrollen afgeslagen en werd afgewezen voor verschillende films. Jack Warner was razend op de actrice en besloot haar geen salaris meer uit te betalen. Crawford was een jaar lang niet in films te zien en stortte zichzelf in die periode op haar gezin. Ze adopteerde met haar man een zoon die ze Philip Jr. noemde. Ze besloot weer te gaan werken toen ze haar zinnen had gezet op de rol van Mildred Pierce Beragon in Mildred Pierce. Bette Davis en Rosalind Russell hadden de rol afgewezen en regisseur Michael Curtiz zocht toen Barbara Stanwyck voor de vertolking. Ook al liet Stanwyck weten geïnteresseerd te zijn in de rol, hield dit Crawford niet tegen en mocht ze een screentest doen. Curtiz wilde in eerste instantie niet samenwerken met de actrice, maar veranderde van gedachten toen hij Crawfords screentest zag. Hij gaf haar de rol. Crawford werd voor het eerst in haar carrière genomineerd voor een Oscar. MGM nam niet de moeite om Crawford te promoten voor de uitreiking van deze prijs. Crawford werd hier zeer nerveus van. Haar tegenstanders waren namelijk Ingrid Bergman, Jennifer Jones, Greer Garson en Gene Tierney. Alle actrices hadden al eerder Oscars gewonnen. Het resulteerde in paniekaanvallen, waardoor Crawford de ceremonie niet kon bijwonen. Crawford won de Oscar en deze werd haar bij haar bed overhandigd door regisseur Curtiz. Niet veel later vroeg Crawford een scheiding aan van haar man en veranderde ze de naam van haar zoon Philip Jr. in Christopher. Ze vertelde nooit te hebben gehouden van haar man en sprak na de scheiding bijna nooit meer over hem. In deze periode ontwikkelde Crawford een drankverslaving die in de loop der jaren steeds groter is geworden. Crawford kreeg als gevolg van het succes van Mildred Pierce weer scripts van goede kwaliteit aangeboden. Haar volgende films Humoresque (1946) en Possessed (1947) werden een groot succes. Crawford vertelde over Possessed dat dit haar moeilijkste filmrol was. Crawford werd opnieuw genomineerd voor een Oscar. De prijs ging ditmaal naar Loretta Young. Haar volgende film Daisy Kenyon (1947) werd eveneens weer een groot succes. Ze kon zeer goed overweg met haar tegenspeler Henry Fonda en adopteerde twee kinderen die ze Cindy en Cathy noemde. Rond deze periode bloeide een rivaliteit op tussen Crawford en Bette Davis, die op dat moment in een reeks geflopte films te zien was. In 1950 had Crawford een rol in The Damned Don’t Cry, die door Vincent Sherman werd geregisseerd. Crawford had een vier jaar durende affaire met de regisseur, die zelf getrouwd was. Ondanks haar populariteit, probeerde Warner Bros Crawfords contract te beëindigen door haar minder goede scripts aan te bieden. Jack Warner bood haar de hoofdrol in This Woman Is Dangerous (1952) aan, denkend dat de actrice er dan wel genoeg van zou hebben. Tot zijn irritatie accepteerde ze de rol. Ze begreep de hint echter goed en vroeg begin 1952 zelf of ze haar contract kon worden beëindigd. De studio stond dit toe. Crawford eindigde haar affaire met Sherman toen zij met hem wilde trouwen, maar hij niet bereid was zijn gezin voor haar te verlaten. Als gevolg hiervan verergerde haar alcoholverslaving. Ondertussen veranderden de tijden in Hollywood en werd het normaal dat acteurs voor verschillende studio’s films maakten. Crawford wilde dolgraag de hoofdrol in de film Sudden Fear van RKO Radio Pictures. Crawford kreeg de rol en was tegenover Jack Palance en Gloria Grahame te zien. Zowel Crawford als Palace en Grahame sleepten een Oscarnominatie in de wacht. De prijs ging uiteindelijk naar Shirley Booth. Desondanks werd Crawford, die inmiddels al bijna 50 jaar oud was, opnieuw populair bij het publiek. Crawford werd vervolgens gecast in From Here to Eternity (1953), maar werd al snel vervangen door Deborah Kerr toen ze al te veeleisend werd. Wel was ze dat jaar te zien in Torch Song, die werd uitgebracht door MGM. Deze film flopte gigantisch en het zou uiteindelijk de laatste film zijn die de actrice maakte voor die studio. Desondanks bleef Crawford altijd lovend spreken over deze film. Crawford nam in deze periode een hard en dominant imago aan. Ze had moeite om haar leeftijd te accepteren. Het werd moeilijker om een rol te krijgen. Daarnaast had ze op de set van haar volgende film Johnny Guitar (1954) constant ruzie met tegenspeler Mercedes McCambridge. Hoewel Crawford ondanks haar leeftijd toch nog filmrollen wist te krijgen, ging het slecht met haar privéleven. Ze had sinds haar scheiding van Terry slechts enkele serieuze relaties gehad en zou, net zoals in de jaren 20, veel losse seksuele relaties hebben gehad met mannen die ze nauwelijks kende. De pers schreef talloze verhalen over haar seksleven. Zo werd er beweerd dat ze seksuele relaties zou hebben gehad met Yul Brynner en Rock Hudson. Ook werd er geschreven dat ze fysiek misbruikt zou zijn door een vrachtwagenchauffeur. Aan het begin van de jaren 50 waren er ook thuis veel problemen. Zoon Christopher was al meerdere malen van huis weggelopen en de politie werd meerdere keren gebeld vanwege luidruchtige ruzies en mishandelingen tussen Crawford en haar dochter Christina. In 1954 stuurde ze haar vier kinderen naar een kostschool. De zaken veranderden toen Crawford in 1955 zakenman Alfred Steele ontmoette. Al in mei van dat jaar trouwden ze, Steele was de eerste man van Crawford die net zo ambitieus was in zijn werk, als Crawford dat was in haar carrière. Crawford was al bezig met het plannen van haar pensioen en besloot Steele te helpen met zijn bijdrage aan Pepsi. Ze werd een actieve woordvoerster en was razend enthousiast over het feit dat ze haar steentje bijdroeg aan het bedrijf. Samen kochten ze een appartement met uitzicht op Central Park. Crawford bleef in haar vrije tijd nog films maken, maar het was geen prioriteit meer. In 1959 stierf Crawfords moeder, die ze tot haar dood financieel had bijgestaan, op 74-jarige leeftijd. Dit kwam hard aan bij Crawford. Niet veel later stierf Steele onverwachts aan een hartaanval. Crawford bleef alleen en gebroken achter. Ze besloot te spelen in de film The Best of Everything (1959) om over de dood van haar man heen te komen. Crawford had echter het gevoel dat haar carrière als actrice voorbij was en had geen plezier meer in het maken van films. Financieel stond ze er ook niet goed meer voor. Na de dood van haar man, kreeg Crawford nog een klap te verwerken, toen Clark Gable stierf, vlak na het filmen van The Misfits (1961). Gable was een goede vriend van Crawford. Ook schreef dochter Christina een artikel voor het tijdschrift Redbook waarin zij naar buiten bracht dat het verschrikkelijk was de dochter van Joan Crawford te zijn. Toen Crawford geen rollen meer aangeboden kreeg nam ze het heft in eigen handen en bezocht aan het einde van 1961 actrice Bette Davis op Broadway. Ze sprak met haar over het boek What Ever Happened to Baby Jane en suggereerde dat een verfilming waarin ze beiden zouden spelen goed zou zijn voor hun carrière. Zes maanden later was de horrorfilm in productie, met Robert Aldrich als regisseur. What Ever Happened to Baby Jane? werd in 1962 uitgebracht en werd een enorm succes. Davis en Crawford stonden in de pers al verscheidene decennia bekend als rivalen en er gingen veel geruchten over wat er op de set zou hebben plaatsgevonden. Zo moest Davis Crawford schoppen in een scène, maar in plaats van te doen alsof, zou Davis Crawford echt tegen haar hoofd hebben geschopt, waar ze verscheidene hechtingen aan over zou hebben gehouden. Davis werd uiteindelijk genomineerd voor een Oscar en Crawford niet. Dit kwam bij Crawford niet als een schok aan. Anne Bancroft won uiteindelijk de prijs voor haar rol in The Miracle Worker (1962), maar kon de ceremonie niet bijwonen. Crawford accepteerde de Oscar voor Bancroft, hetgeen Davis haar nooit heeft vergeven. Ze zag dit namelijk als een poging om haar af te troeven. Davis zag Crawford altijd als de “filmster” en zichzelf als de “actrice”. Het publiek hunkerde naar een gevolg met Davis en Crawford. Deze werd in 1964 uitgebracht onder de titel Hush… Hush, Sweet Charlotte. Crawford trok zich echter terug vlak nadat het filmen begon en werd vervangen door Olivia de Havilland. Wel maakte ze een reeks andere horrorfilms, waaronder Strait-Jacket (1964), I Saw What You Did (1965), Berserk! (1967) en Trog (1970). Crawford besefte in de jaren 60 dat haar filmcarrière zo goed als voorbij was. Daarnaast probeerde Pepsi van haar af te komen als woordvoerster vanwege haar leeftijd. Ook haar drankverslaving was niet verenigbaar met haar publieke verschijningen voor Pepsi en uiteindelijk werd dit tegen haar gebruikt om haar te kunnen ontslaan. Omdat ze nog maar weinig films maakte, richtte Crawford zich op een carrière bij de televisie. Ze had gastrollen in verschillende televisieseries en was regelmatig te zien in talkshows. In 1968 verving ze een week haar dochter Christina in de soapserie The Secret Storm. Crawford nam haar dochters rol, een 28-jarige vrouw, over. Christina werd niet veel later ontslagen bij de soap en zij gaf haar moeder hier de schuld van. Crawford was voor het laatst op televisie te zien in 1972, met een gastrol in The Sixth Sense. Crawford trok zich volledig terug voor de pers en media. Ze maakte haar laatste publieke verschijning op 23 september 1974 tijdens een evenement op de NYC’s Rainbow Room, waar ze was om haar vriendin Rosalind Russell eer te betonen. Toen ze haar foto’s de volgende dag in de krant zag, schrok ze zo van haar uiterlijk dat ze besloot om nooit meer in aanwezigheid van de pers in het openbaar te verschijnen. In december 1974 kreeg ze haar drankverslaving onder controle. Ze verliet haar kleine flat in New York nog maar nauwelijks. Ze liet zich verzorgen door haar twee jongste dochters, Cindy en Cathy, en door twee fans, die ook bij haar introkken. Met Christina en Christopher had ze nog maar nauwelijks contact. Tot aan het einde van 1976 verliet ze haar flat alleen om vrienden en buren te bezoeken. Aan het begin van 1977 stopte ze ook hiermee, evenals met haar eens regelmatige telefoontjes naar vrienden. Op 8 mei dat jaar kwam er een voorteken dat ze besefte dat haar leven bijna voorbij was. Ze gaf haar geliefde huisdier Shih Tzu weg. Twee dagen op 10 mei 1977 overleed Joan Crawford op 72-jarige leeftijd. Vastgesteld werd dat ze was overleden aan een acuut hartinfarct. Crawford werd gecremeerd. Haar as ligt naast dat van Steele in het New York’s Ferncliff Mausoleum.
This post has been seen 1429 times.