José Antonio Chacón García werd op 16 mei 1869 in Jerez de la Frontera geboren en overleed in Madrid op 21 januari 1929. Hij werd met de titel “Don” geëerd om aan te geven dat hij binnen flamencozang van superieure klasse was. Men zegt dat de eerste die hem op deze wijze aansprak Koning Alfonso XIII is geweest, die hem voor een flamencofeest had gevraagd op te treden. Het was een titel die normaal gesproken voorbehouden was aan mensen van adel. Tot op de dag van vandaag is hij de enige flamenco-artiest die deze eer gegund werd. Hij was geen zigeuner en had ook geen afilla-, maar een hogere, heldere zangstem. Zijn jeugd bracht hij door in zijn vaders schoenenzaak, de plek waar hij de gitarist Javier Molina ontmoette; het begin van een levenslange vriendschap en samenwerking. Tegen de wil van zijn ouders in bezocht hij geregeld juergas om naar flamenco te luisteren en zelf te zingen. Op enig moment hoorde de flamencozanger Enrique el Mellizo hem zingen en overtuigde vervolgens zijn ouders ervan dat hij met Enrique mee naar Cádiz moest om op te treden in de café cantantes. Op deze wijze startte zijn artistieke carrière en kreeg hij 7 pesetas per avond betaald om op te treden. Zo trad hij ook 8 maanden aan een stuk op in het café Silverio (voor het voor die tijd ongelooflijke bedrag van 20 pesetas per dag) en vervolgens in het Café de Chinitas in Málaga. Hij keerde terug naar Sevilla en trad daar 60 achtereenvolgende dagen op in het beroemde café Burrero en werd een gevierde flamenco-ster. In zijn reizen door Andalucía met Javier Molina en zijn (Molina’s) broer, die flamencodanser was, bestudeerde hij oude stijlen en redde er zo ook een aantal van de vergetelheid. In het begin stortte hij zich op de gitano-palos, maar al snel werd duidelijk dat hij met zijn mooie heldere stem daar niet zijn kracht had liggen. Het onstaan van de Granaína wordt aan hem toegerekend, een Fandango-vorm afgeleid van de melodie van de Malagueña. daarnaast heeft hij een persoonlijke Caracol-stijl gemaakt en een Cartegenera. Hij was dan ook het sterkst in deze vormen (Cartagenera, Malagueñas, Granaína en Media Granaína). Hij werd ook gezien als een gentleman en de eerste flamencozanger die het spaans grammaticaal correct in flamenco gebruikte. In juni 1922 was hij jurylid-voorzitter tijdens het beroemde “Concurso de Cante Jondo” in Granada. Hij hield niet van het maken van plaatopnames; hij heeft er slechts 4 gemaakt, en die werden opgenomen in de nadagen van zijn carriere. Hij werd algemeen gezien als de beste zanger van de “cante Andaluz”, maar binnen de gitano-stijlen waren anderen die beter waren. Wel kwam het voor dat tijdens een optreden waarbij vele groten kwamen zingen, zij afzagen van het recht om als oudere zangers later op de avond te zingen omdat zij inmiddels wisten dat als Antonio gezongen had de mensen vertrokken. Door de andere volgorde werd er in ieder geval nog geluisterd naar hen en kon Antonio Chacón het optreden afsluiten… Zijn grootse “concurrent” in die dagen was Francisco Lema “Fosforito viejo”. De organisatoren hielden zelfs in die tijd rekening met elkaars aanvangstijden, zodat toeschouwers zowel Chacón als Fosforito konden zien. Hij had al lang last van astma en inmiddels blind geworden stierf in Madrid op 21 januari 1929 in armoedige omstandigheden.
This post has been seen 798 times.